Monthly Archives: januari 2013
“looking for something, something, something.”
Posted onIn het teken van mijn vorige post, maar natuurlijk met Nova Scotia in mijn achterhoofd, een gedicht van Elizabeth Bishop. Zelfs anderhalf jaar na het behalen van mijn diploma weet de professor me precies het juiste gedicht op precies het juiste moment voor te schotelen. Dit doet mij deugd!
Sandpiper
by Elizabeth Bishop
The roaring alongside he takes for granted,
and that every so often the world is bound to shake.
He runs, he runs to the south, finical, awkward,
in a state of controlled panic, a student of Blake.
The beach hisses like fat. On his left, a sheet
of interrupting water comes and goes
and glazes over his dark and brittle feet.
He runs, he runs straight through it, watching his toes.
– Watching, rather, the spaces of sand between them
where (no detail too small) the Atlantic drains
rapidly backwards and downwards. As he runs,
he stares at the dragging grains.
The world is a mist. And then the world is
minute and vast and clear. The tide
is higher or lower. He couldn’t tell you which.
His beak is focussed; he is preoccupied,
looking for something, something, something.
Poor bird, he is obsessed!
The millions of grains are black, white, tan, and gray
mixed with quartz grains, rose and amethyst.
De wind staat vreemd vandaag
Posted onDe wind staat vreemd vandaag. Je kunt ver zien, tot aan de windmolens die midden in zee staan. De lucht is een mix van donkergrijs en donkerblauw: regen op komst en een stevige bries. Zoals ik al zei: de wind staat vreemd. Boven op het duin, bij een luxe viskot dat sinds mijn terugkomst blijkt omgetoverd tot koffiehuis, staan een handjevol mensen met donkere mutsen op, hun telelenzen gericht op de horizon. “Weer een verdwaalde walvis?”, vroeg ik me af toen ik naar beneden richting het strand liep, en ik tuurde, maar zag alleen die rijen met windmolens. De afgelopen weken ben ik meerdere malen naar het strand gefietst, door de polder, altijd wind tegen, met muziek in mijn oren zodat ik het tempo een beetje hoog houd: die vakantiekilo’s zijn er nog lang niet af. Maar de muziek maakt plaats voor gesuis van zeewind, gerol van golven en geschreeuw van een hysterische zeemeeuw wanneer ik mijn fiets parkeer. Ik loop een stukje, pak schelpen op, kijk naar diezelfde meeuw die een dood – of half levend- krabbetje uit het water vist. Vandaag lijkt anders. De zee is groen, in plaats van grijs. Uit de wolken boven zee komen zonnestralen, en terwijl ik probeer te bepalen tot welk punt ik het strand af zal lopen, komt er een man mijn kant op fietsen: niet op een mountainbike of iets anders dat bestand is tegen zand, maar op een oud barrel, met fietstassen aan de zijkant. Hij knikt, ik glimlach, en zie dat zijn fietstassen vol zitten met natuitziende planken, een ijzeren staaf, en iets dat lijkt op deel van een lamp. Een jutter.
De korte wandeling begint: zeewind in mijn gezicht en zeeschuim om mijn voeten. Rechts van mij ligt een pallet, verderop wat planken. Terwijl ik mijmer over de reden dat er zoveel hout op het strand ligt, galoppeert er rakelings langs mij een roodharige Bullmastiff: hij is duidelijk op een missie. Twintig meter verderop ligt er een halve boomstam: niet het soort boomstam dat je hier in de bossen vindt, maar iets dat je zou kunnen omschrijven als een oerboomstam. Het lijkt op een deel van een mast, maar we leven tegenwoordig niet meer in de 17e eeuw, dus een mast zal het niet zijn geweest, maar het was duidelijk wel van een schip afgevallen, zo verloren ligt dat gevaarte daar in de branding. Tot grote teleurstelling van de Bullmastiff is zelfs hij niet groot genoeg om enige beweging te krijgen in dit blok hout.
Op de terugweg blijkt dat er niet alleen hout is aangespoeld: lege spuitbussen, maar ook persoonlijke voorwerpen: een kam, een schoen, een stuk spiegel. Er ligt zelfs een boek: opengeslagen, letters nog goed te zien, een half uitgescheurde gekleurde illustratie… alsof iemand de inhoud van het boek niet langer kon verdragen, en uit pure frustratie dat hele ding maar de zee in had gesmeten.
Ik struin het strand nog een beetje af, inmiddels de wind in mijn rug, de lucht nog donkerder dan toen ik aankwam. En daar, tussen alle troep: tussen zeewier, plastic, zeeschuim, spullen, en opstuivend zand, ligt een meeuw, verstrikt in een stuk touw. Verdronken. En weer aangespoeld. Het had al iets treurigs: de wind, die donkere lucht, al die verloren spullen die de zee zo had uitgebraakt op het strand, alsof ze ziek was en ervan af moest. Maar die ene meeuw, als enige dode tussen levenloze dingen, de consequentie van alle goede redenen waarom die spullen in zee verdwenen, en niet meer op dat schip bleven, was misschien wel het belangrijkste dat daar lag vandaag, en wordt door zowel jutter, fotograaf op zoek naar een sneue walvis, als nieuwsgierige voorbijganger volkomen genegeerd.