“I’m ready to capsize”

Posted on
Voor een essay dat ik binnenkort moet inleveren, ben ik het gedicht “The Wall” van Doug Anderson aan het analyseren. Tijdens het zoeken naar achtergrond informatie over het gedicht en de dichter kwam ik langs een ander gedicht van deze man:  “Blues”.
Omdat ik best wel onder de indruk ben, wilde ik het even met jullie delen, dus vandaar deze post.
Ik ben me ervan bewust dat niet iedereen een groot poëzie-fan is, en als ik eerlijk ben heb ook ik vaak genoeg nog mijn “huh!?” momenten wanneer ik een gedicht lees; ik zou ook niet durven beweren dat ik alles uit het onderstaande gedicht begrijp, maar zoals John Keats uitlegt in de film Bright Star:
 
     A poem needs understanding through the senses. The point of diving in the lake is not to swim to the other side. It’s to be in the lake. Luxuriate in the sensation of the water. You do not work the lake out. It is an experience beyond throught. Poetry soothes and emboldens the soul to accept mystery.
Het gaat er niet om of je het gedicht compleet begrijpt: het enige wat je hoeft te doen, is het te ondergaan.
Goed, zo is het mooi geweest. Hieronder dus het gedicht “Blues”  van Doug Anderson, mijn nieuwste held. Geniet ervan, als je dat kunt!
   
“Blues”
By Doug Anderson

Love won’t behave. I’ve tried

all my life to keep it chained up.

Especially after I gave up pleading.

I don’t mean the woman,

but the love itself. Truth is,

I don’t know where it comes from,

why it comes, or where it goes.

It either leaves me feeling the knife

of my first breath

or hang-dog and sick

at someone else’s unstoppable

and as the blues song says,

can’t sit down, stand up, lay down pain.

Right now I want it.

I’m like a country who can’t remember the last war.

Well, that’s not strictly true.

It’s just been too long.

Too long and my heart is like

a house for sale in a lot full of high weeds.

I want to go down to New Orleans

and find the Santeria woman

who will light a whole table full of candles

and moan things, place a cigar

and a shot of whiskey in front of Chango’s picture

and kiss the blue dead Jesus on the wall.

I want something.

Used to be I’d get a bottle

and drink until the lights went out

but now I carry my pain around everywhere I go

because I’m afraid

I might put it down somewhere and lose it.

I’ve grown tender about my mileage.

My teeth are like stonehenge and my tongue

is like an old druid fallen in a ditch.

A soul is like a shrimper’s net they never haul up

and it’s full of everything:

A tire. A shark. An old harpoon.

A kid’s plastic bucket.

An empty half-pint.

A broken guitar string.

A pair of ballerina’s shoes with the ribbons tangled

in an anchor chain.

And the net gets heavier until the boat

starts to go down with it and you say,

God, what is going on.

In this condition I say love is a good thing.

I’m ready to capsize.

I can’t even see the shoreline.

I haven’t seen a seagull in three days.

I’m ready to drink salt water,

go overboard and start swimming.

Suffice it to say I want to get in the bathtub

with the Santeria woman and steam myself pure again.

The priest that blesses the water may be bored.

Hung over. He may not even bless it,

just tell people he did. It doesn’t matter.

What the Santeria woman puts on it with her mind

makes it like a holy mirror.

You can float a shrimp boat on it.

The spark that jumps between her mind

and the priest’s empty act

is what makes the whole thing light up

like an oilslick on fire against a sunset over Oaxaca.

So if I just step out into it.

If I just step off the high dive over a pool

that may or may not have water in it;

that act is enough

to connect the two poles of something

and make a long blue arc.

I don’t have a clue about any of this.
Come on over here and love me.

I used to say that drunk.

Now I am stark raving sober

and I say, Come on over here and love me.


From THE MOON REFLECTED FIRE (Alice James, 1994)


De gepassioneerden

Posted on

Ik benijd mensen niet zo snel: aan alle aspecten in het leven van anderen, en van mijzelf, zitten haken en ogen. Maar er is een groep mensen die ik, ondanks de tegenslagen die ze tegen kunnen komen, ontzettend benijd: mensen met een passie.

Of het nu radiomakers zijn, muzikanten, natuurliefhebbers, krakers, economen, of glazenwassers; de gepassioneerden onder ons zijn bijzondere wezens. Midas Dekkers, Jeremy Clarkson, Oliver Sacks: je zou zelf bijna gepassioneerd van ze worden.
Nu ik mijn Master English Literature doe, kom ik met studenten en docenten in aanraking die bijna euforisch worden van gedichten, literaire theorieën, schilderijen, en kunststromingen. Het enthousiasme van deze mensen is behoorlijk aanstekelijk, maar zodra ik me buiten hun enthousiasme-grens bevind zakt de passie helaas snel weg.
Het lijkt me zo heerlijk om íets te hebben waar je alles over wilt weten, waarin je jezelf kunt onderdompelen, waar je eeuwig over zou kunnen praten.
Helaas ben ik een gewone sterveling die van heel veel verschillende dingen verschrikkelijk gelukkig wordt…tot ik het punt van verzadiging heb bereikt. Mijn scriptie over apartheid in het werk van Coetzee bijvoorbeeld: ik was bloedenthousiast toen ik daaraan begon: ik wilde zelfs een Master African Languages and Cultures in Leiden gaan doen, en daarna  beginnen aan de Master Humanitarian Action. Maar tijdens het schrijven, en zelfs na het afronden van mijn scriptie, had ik het helemaal gehad met meneer Coetzee en het continent Afrika. De passie maakte plaats voor enorme irritatie, en dit heeft inmiddels (gelukkig) weer plaatsgemaakt voor een bijzondere interesse.
Inmiddels ben ik al maanden enthousiast over de Verenigde Staten tijdens de depressie in de jaren ’30, de Dust Bowl, John Steinbeck: het liefste zou ik nu naar de zuidelijke staten  vliegen om de omgeving te zien, en dagen door te brengen in bibliotheken en archieven.
Ik heb mijn professor al geïnformeerd over ideeën voor mijn scriptie, en bij de afdeling Economie van de VU heb ik al boeken geleend en gereserveerd. Ik heb thuis een speciale map samengesteld met relevante artikelen en heb deze artikelen weer samengevat en genummerd. Voor de beeldvorming: mijn scriptie hoeft pas juni 2011 te worden ingeleverd.
Iedere sterveling zou zweren dat ik een passie had of aan het ontwikkelen ben. Maar niets is minder waar: het gewoon weer een aanval van enthousiasme: dit is volgend jaar weer over, en dan interesseer ik me weer in iets nieuws. De gepassioneerde versie van mij heeft een short attention span, de niet gepassioneerde versie van mijzelf trouwens ook.
Er is gelukkig wel een lichtpuntje: ik word omringd door gepassioneerden. Op de VU, op mijn werk, thuis: overal bevind ik mij onder mensen die écht iets willen…ergens uitermate hard voor willen werken. Ik heb gemerkt dat dit vrij aansporend werkt: als je iets wil wat anderen hebben, dan doe je extra hard je best om hetzelfde te bereiken. Hierbij wil ik trouwens wel even opmerken dat de gepassioneerde die iets doet omdat hij daar gelukkig van wordt een stuk leuker en interessanter  is dan de gepassioneerde die iets doet omdat hij op het vlak van zijn passie ‘de beste’ wil zijn. Ik heb er een hekel aan wanneer mensen persé de beste willen zijn, zodat anderen naar hen opkijken: mensen die zich moeten meten aan anderen om zeker van zichzelf te kunnen zijn. Die vorm van passie roept bij mij nogal wat weerstand op: zo wil ik niet zijn.
Misschien moet ik het maar zeggen en accepteren: ik ben een parasiet en een omnivoor wat passies betreft. Mijn enthousiasme wordt vaak veroorzaakt door de passie van een ander, en eigenlijk vind ik alles wel interessant wanneer het maar leuk wordt verwoord of verpakt.
Daarom  heb ik besloten mijzelf aan te bieden als luisterend oor voor alle oprechte enthousiastelingen en gepassioneerden.
Wanneer ik er op deze manier naar kijk realiseer ik me dat het onnodig is om nog langer iemand te benijden: ik bevind mij eigenlijk al tijden in de meest ideale positie!